Antwoorden ASD op Nota Inkoopstrategie begeleiding Wmo van BOV, Dommelvallei+, Kempen
 

Vragen aan de adviesraden:

1. De grootste verandering is dat we van resultaatfinanciering naar een systeem van p x q gaan. Het belangrijkste argument voor deze aanpassing is dat we meer inzicht willen hebben in datgene wat de cliënt daadwerkelijk aan begeleiding ontvangt. Dit is ook duidelijker voor de cliënt. Hiermee kunnen we ook beter sturen. Wat vindt u van deze aanpassing?

In de nota wordt gesproken over doelstellingen en over resultaten. Beide begrippen zijn niet identiek. De aanname in de nota is dat als de doelstelling wordt gekozen, het resultaat (automatisch) volgt. Dat lijkt een te eenvoudige aanname in de reële wereld. Voorbeeld: Als de doelstelling is “een voldoende schoon huis om in te wonen”, dan is dat zonder nadere specificaties een niet-operationele formulering. Over de doelstelling zullen de cliënt, de consulent en de aanbieder het eenvoudig eens kunnen worden. Maar over het resultaat ervan zullen de meningen uiteenlopen, en dus tot conflicten leiden. En hoe kun je vaststellen wie gelijk heeft?

In een perfecte wereld is resultaatfinanciering het beste. Je wilt als cliënt en consulent iets bereiken (resultaat) en spreekt af tussen consulent en aanbieder wat dat mag kosten. Als het resultaat eenduidig kan worden vastgesteld en dat overeen blijkt te komen met de afspraak, dan zijn cliënt, consulent en aanbieder tevreden.

Het argument om resultaatfinanciering te vervangen door inputfinanciering is dat iedereen dan weet waar hij aan toe is. Immers p en q zijn onderdeel van een beschikking. Niet wordt genoemd dat je dan geen grip meer hebt op het gewenste resultaat. Dat is ook lastig in te schatten. Want hoe moet je “p” en “q” kiezen opdat de beoogde doelstelling/het beoogde resultaat wordt gehaald?

Inputfinanciering (p, q) lijkt alleen verantwoord als de relatie tussen (p, q) en het beoogde resultaat redelijk duidelijk bekend is. Dat lijkt nu niet het geval te zijn. Het lijkt dat het wantrouwen ten opzichte van de aanbieder mede de keuze voor p*q motiveert.

Innovatie van de kant van de aanbieder wordt niet gestimuleerd bij inputfinanciering. Bij resultaatfinanciering is dat beter. Immers, door een andere, goedkopere, werkwijze te kiezen met nog steeds de verplichting het afgesproken resultaat te halen, kunnen de kosten langzaam gaan dalen.

Een argument voor deze wijziging is dat het afspreken en meten van een “resultaat” lastig is en waarschijnlijk als onmogelijk wordt gezien. Recent hebben we gehoord dat een resultaatverplichting in de Wmo door de rechter is verboden. Wat is de reikwijdte van deze beslissing?

Samenvattend: De genoemde argumenten om over te gaan op een nieuw systeem van financiering, overtuigen ons niet. Positieve ervaringen van andere gemeenten met inputfinanciering kunnen het voorstel ondersteunen. Daarom de vraag: Is er “ergens” ervaring met het toepassen van inputfinanciering (p * q) in de Wmo? Zo ja, wat zijn dan de ervaringen met zo’n systeem?

Het kiezen voor een ander, nog niet bewezen systeem, omdat het huidige systeem beperkingen heeft is niet automatisch goed beleid. Dat lijkt alleen goed als de te verwachten problemen merkbaar minder zijn dan de ervaren problemen met het oude systeem.

Wat is uw mening over de producten die we beschreven hebben? Kunt u zich hierin vinden?

Deze vraag hebben we nog niet goed kunnen beantwoorden.

Heeft u aanbevelingen voor ons voor het verdere proces?

  1. Onderzoek en onderbouw eerst dat het nieuwe systeem merkbaar minder problemen of acceptabelere problemen veroorzaakt dan het huidige systeem en door de rechter wordt toegelaten. Is dat niet aannemelijk te maken, dan niet deze, maar een andere systeemverandering voorstellen.
  2. Met zoveel aanbieders is het lastig kiezen voor de cliënt en de consulent. Enige indicatie van de kwaliteit en/of de waardering van de cliënten over de geleverde diensten van een aanbieder is gewenst. En uit het oogpunt van kwaliteitsbewaking is kwaliteitsmeting zelfs noodzakelijk. In de nota wordt niet gesproken over de evaluatie van de geleverde diensten van de aanbieders. Dat is een gemis. Ons advies is om een evaluatieprocedure op te nemen, deze regelmatig uit te voeren en de resultaten te delen met de deelnemende gemeenten. De evaluatie kan dan een argument vormen om bij een nieuwe aanbesteding bepaalde aanbieders juist wel of niet meer op te nemen. Ook voor de cliënten is het een waardevolle bron van informatie. Want hoe anders te kiezen uit de 150/180 aanbieders?
  3. Uit het oogpunt van kostenbeheersing is het aan te bevelen ook de cliënt inzicht te geven in
    de gemaakte afspraken (uren EN kosten), bijvoorbeeld via een kopie van de beschikking. Dat kan zijn beeld van en oordeel over de te verwachten kwantiteit en kwaliteit van de geleverde diensten beter onderbouwen. Essentieel is dan wel dat zijn oordeel bij een evaluatie wordt gevraagd.